In deze vier verhalen, geschreven tussen 1900 en 1902, neemt Joseph Conrad langzaam afscheid van zijn avontuurlijke leven op zee en begint hij de meer uitdagende complexiteiten van het leven aan land in de twintigste eeuw onder ogen te zien. In 'Typhoon' onthult Conrad de verschillen tussen instinct en intelligentie door de standvastige moed van een weinig demonstratieve kapitein en de vindingrijke bereidheid van zijn jonge eerste stuurman, in een partnerschap dat essentieel is voor het menselijk overleven. Het metgezellenzeeverhaal, 'Falk', contrasteert zoals Conrad het ooit uitdrukte, 'gewone sentimentaliteit met het eerlijke standpunt van een min of meer primitieve man', een man die echter een geweten heeft over het meisje dat hij begeert. Eén van de 'landverhalen' onderzoekt de volkomen isolatie van een Oost-Europese immigrant in Engeland; in het andere verhaal wordt het lot beschreven van een vrouw die ironisch wordt gevangen door de onbedoelde alliantie van twee gepensioneerde weduwnaars - ieder blind op zijn eigen manier.

