Na het lezen van het nieuws over een vliegtuigongeluk in de Himalaya, droomt Kuifje dat zijn jonge vriend Tchang gewond om hulp roept, half begraven in de sneeuw. De volgende dag komt hij uit de krant te weten dat Tchang aan boord was van het verongelukte vliegtuig en dat er geen overlevenden zijn gevonden. Kuifje gelooft echter dat Tchang nog leeft en vertrekt naar Kathmandu om een reddingsexpeditie te organiseren. "Kuifje in Tibet" ontstond tijdens een periode van grote persoonlijke turbulentie voor Hergé, en het maken van dit werk fungeerde als een ware therapie die hem hielp vooruit te komen. Volgens Hergé zelf, in het jaar 1958, zat hij in een ware crisis waarbij zijn dromen en nachtmerries meestal wit waren. Deze terugkerende dromen noopten hem een psychiater te consulteren die hem adviseerde te stoppen met dit werk, omdat hij het nooit zou afmaken. Gelukkig volgde Hergé dit advies niet op. Niet alleen voltooide hij "Kuifje in Tibet", maar velen beschouwen het als een van zijn meesterwerken. De kleur wit heerst ook in bijna het hele werk, maar ditmaal niet als een nachtmerrie, maar als een symbolische zuivering. We zien hier Kuifje op zijn meest menselijke, zeer bezorgd over zijn vermiste vriend en op een lange en gevaarlijke reis gestuurd door een droom waarin hij zijn vriend levend zag. Hergé laat zijn fascinatie voor het Oosten en voor paranormale verschijnselen de vrije loop: voorspellende dromen, telepathieën, levitatie... Hergé deed grondig onderzoek voor deze creatie. Wat betreft de yeti, vertelt hij dat hij een lijst had van alle geloofwaardige mensen die het wezen hadden gezien, een nauwkeurige beschrijving van zijn levenswijze en foto's van de sporen. Hergé ontmoette ook Maurice Herzog, de winnaar van de Anapurna, die eveneens de sporen had gezien en omschreef dat ze niet van een beer waren, maar van een tweetalig wezen, dat stopte aan de voet van een rotsachtige berg.