Arie groeit op in het zuiden van Nederland tijdens de economische crisis van de jaren dertig. In een tijd van onzekerheid en armoede probeert zijn vader rond te komen door te smokkelen. Hij handelt in diverse goederen richting België, waarbij 'het vette goud' – boter – zijn grootste handelswaar is. Arie woont samen met zijn dominante oma, zijn gehandicapte oudere zus, en zijn vader. Er wordt nooit gesproken over zijn moeder; men zegt dat zij is overleden tijdens zijn geboorte.
Arie kijkt verlangend uit naar het moment dat hij zijn vader kan vergezellen bij het smokkelen. Zijn taak zou zijn om als 'voorloper' de kustlijn te inspecteren op veiligheid. Het smokkelaarsleven kent echter verraders; sommigen waarschuwen de grenswachters voor aankomende smokkelactiviteiten. De spanningen lopen op in het dorp en op school, vooral wanneer Arie ontdekt dat de vader van zijn vriendin Lisa betrokken is bij zulke verraderlijke activiteiten. Tijdens een nachtelijke smokkelmissie hoort Arie plotseling iets schokkends over zijn moeder, wat zijn wereld op zijn kop zet.