«Dus ik bevond me daarstraks in de openbare tuin. De wortel van de kastanjeboom drong diep de grond in, precies onder mijn bank. Ik kon me niet meer herinneren dat het een wortel was. De woorden waren verdwenen, en met hen de betekenis van de dingen, hun gebruikswijzen, de zwakke referentiepunten die de mens heeft getekend op hun oppervlakte. Ik zat, licht voorovergebogen, met mijn hoofd naar beneden, alleen tegenover deze zwarte, knoestige massa, volledig ruw en die me angst inboezemde. En toen kreeg ik deze openbaring. Het benam me de adem. Nooit eerder, tot deze laatste dagen, had ik een vermoeden wat "bestaan" betekent.»