Dankzij de inzet voor diversiteit zijn de fabels die in dit volume zijn opgenomen, niet alleen de bekendste van Jean de La Fontaine, maar ze behouden ook de volledige verscheidenheid van de twee verzamelingen die in 1668 en 1678 verschenen. Het kleine universum dat de fabulist voor ons tot leven brengt, is dan ook een "komedie met honderd verschillende scènes waarvan het podium het universum is". Hoewel hij vele rollen door veel dieren laat spelen, schildert hij hen niet omwille van zichzelf, maar om de weerspiegeling die ze ons van onszelf kunnen geven; net als zijn tijdgenoten is de natuur voor hem alleen van belang wanneer ze ons eigen menselijke wezen weerspiegelt. Hij legt onze ondeugden bloot, bekritiseert onze dwaasheid en wreedheid, en zijn kijk op de mensheid blijft pessimistisch en bitter. Desondanks blijven zijn verhalen ons op unieke wijze boeien omdat La Fontaine ze met plezierige elementen heeft voorzien. Deze dromerijen waar zijn geest zich in amuseert, vormen een werk dat zowel getuigt van virtuoze poëzie als van wijsheid. In deze herschepping van de wereld zag André Gide "een wonder van cultuur": het is ook vandaag nog een wonder van fantasie, een betoverende transformatie van de werkelijkheid.